Intelligente parodie op 'Lost in Translation' charmant exotisme zonder al te scherpe randjes

 

Rosto in Turansureishon - Joachim Robbrecht
’Rosto in Turansureishon’ door Joachim Robbrecht/Productiehuis Rotterdam. Bijgewoond: 29 mei 2010 in de Rotterdamse Schouwburg. Daar nog te zien t/m 5 juni. Daarna op Oerol festival (foto's: Sofie Knijff)
 
Je moet het theatermaker Joachim Robbrecht nageven. Als Vlaming deelt hij de (talige) ziel van ons moerasvolkje, maar tegelijk heeft hij voldoende afstand om scherp te kunnen observeren wat hierin nu precies opspeelt. Dat toonde hij eerder in stukken als 'VOC!' en 'Het Rashomon-effect'. In zijn meest recente voorstelling ‘Rosto in Turansureishon’, de titel als geschreven klankbeeld van de manier waarop een Japanner de titel van de film ‘Lost in Translation’ uitspreekt, analyseert Robbrecht  het fenomeen van zelfmedelijden. Deze emotie speelt zonder twijfel een belangrijke rol in de hedendaagse platheid van het Nederlandse  politieke debat.
Robbrecht herkent dit pathetische fenomeen eveneens in de film ‘Lost in Translation’ van Sofia Coppola. In de tot cultstatus verheven film uit 2003 vinden twee Amerikanen elkaar in hun diepe eenzaamheid. Deze eenzaamheid wordt voor hen pas tastbaar als ze verloren raken in een hotel in Tokyo. Het zijn echter vooral de hoofdrolspelers Scarlett Johansson en Bill Murray, meer specifiek het knap in beeld gebrachte contrast tussen die twee, die de film diepte geven. Nuchter beschouwd is de situatie van beide karakters er vooral één van overdadig decadent zelfmedelijden.
Zoals de titel aangeeft vormt de film van Coppola het uitgangspunt voor het stuk van Robbrecht. De maker past hierbij een aantal hilarische omkeringen toe die in het theater erg goed werken. Zo gaat het theaterverhaal over twee Japanners die elkaar in 2028 in Rotterdam tegenkomen tijdens de Olympische spelen die hier gehouden worden. Karaoke vormt de hoofdmoot van het stuk, waarbij de  prachtige muziekperformance van William Bakker begeleid door videobeelden van Tijmen Hauer een aangename diepte schept. Daarbij is alles in het Japans met Nederlandse boventitels of Engels danwel Frans vertaald in de karaokebeelden. Hoezo verdwaald in de vertaling?
De Japanse spelers Tashi Iawoka en Keyna Nara, van oorsprong dansers, zijn even charmant als vaardig in hun spel. De haringsscene, waarbij de microfoon een haring verstelt, of de oppompscene waarbij ze elkaar nieuw leven proberen in te blazen, zijn ijzersterk. Ook de balans tussen het volgen van de spelers en het lezen van de vertaling is erg goed. Doorgaans is een theaterstuk met boventitels niet lekker te volgen, maar hier is het heen en weer schieten een intergraal onderdeel van de enscenering.
Verder is het moeilijk voor te stellen hoe het de toeschouwer vergaat die de film niet heeft gezien, maar door de inteferenties van visuele herinneringen aan Johansson en Murray in de film en de Japanse cliches die er op het toneel worden opgevoerd ontstaat er een wonderlijk amalgaam van wederzijdse verlichting.
Toch lijkt het geheel niet boven zijn eigen intelligente vraagstelling en vondsten uit te komen. Het exotisme van de twee Japanners is buitengewoon charmant, de muziek en videobeelden in het mooi gestyleerde decor dragen de voorstelling uitstekend. Maar uiteindelijk ontbreekt een bepaalde spanning die aan het eind tot een werkelijk nieuw perspectief leidt op het onderzochte fenomeen decadent zelfmedelijden, zowel in de film als in de Nederlandse samenleving.
De wat ruwere scene’s als het bezoek aan het Martelmuseum in Amsterdam (“Kerf in me motherfucker”) en de verkrachtingsscene (“Ik raak je aan, ik voel er niet bij”) breken niet voldoende uit de overheersend exotische stylering. Zo gaan mogelijk diepere inzichten bij het fenomeen van zelfmedelijden verloren. Maar alleen al de intelligente uitgangspunten en de gedegen uitwerking van de verrassend originele vorm maken deze parodie meer dan de moeite waard.


HANS VAN DAM

Speellijst op www.productiehuisrotterdam.nl